Resultaat op trefwoord : 'borstkanker'


Aantal resultaten : 33 artikel(s) - 16 bondige bespreking(en) - 0 Synthese(s)


Deze methodologisch correct uitgevoerde multicenter enkelblinde gerandomiseerde gecontroleerde studie met geblindeerde effectbeoordelaars kon bij personen met chronisch lymfoedeem ter hoogte van arm/hand geen verschil aantonen tussen een fluoroscopisch geleide lymfedrainage, klassieke drainage en een placebogroep op vlak van reductie van arm/handvolume en opstapeling van lymfevocht ter hoogte van de schouder/romp. Ook voor andere secundaire uitkomstmaten zoals oedeemgerelateerde functioneringsproblemen en levenskwaliteit kan geen effect aangetoond worden. De lymfedrainage maakte deel uit van een decongestieve lymfatische therapie met een intensieve fase van 3 weken en een onderhoudsfase van 6 maanden. Over de andere componenten van deze behandeling kunnen we op basis van deze studie geen uitspraak doen.

Volgens de auteurs van deze follow-upstudie op lange termijn van twee gerandomiseerde studies is er enerzijds een significant verband tussen het gebruik van CEE versus placebo bij vrouwen die reeds een hysterectomie hebben ondergaan en een lagere incidentie van borstkanker en mortaliteit door borstkanker, en anderzijds een significant verband tussen het gebruik van CEE plus MPA versus placebo bij vrouwen met een intacte baarmoeder en een hogere incidentie van borstkanker, maar zonder significant verschil in mortaliteit door borstkanker. Minerva oordeelt dat deze hormonale behandelingen moeten worden vermeden vanwege hun ongunstige risico-batenverhouding en dat de aanbeveling uit 2013 over hormonale substitutietherapie overeind blijft.

Een kinesitherapieprogramma aangepast aan het axillary web syndroom met een educatieve component rond de vermindering van de symptomen van het syndroom verbetert de door de patiëntes ervaren schouderbeperking en specifieke fysieke en functionele aspecten van de levenskwaliteit in vergelijking met gebruikelijke armoefeningen met dezelfde educatieve component. Behandeling met vroegtijdige kinesitherapie na okselchirurgie voor borstkanker wordt aanbevolen om de ontwikkeling van lymfoedeem te voorkomen. De huidige gecontroleerde studie suggereert dat gespecialiseerde kinesitherapie ter voorkoming van de gevolgen van het axillary web syndroom gunstig kan zijn, althans op korte termijn. Verdere gecontroleerde studies om deze resultaten te bevestigen en gegevens na een langere follow-up te bekomen, zijn nodig voordat de behandeling kan worden aanbevolen in de dagelijkse praktijk.

Deze RCT van goede methodologische kwaliteit toont dat bij patiëntes met borstkanker die geopereerd moeten worden en een risico van postoperatieve complicaties hebben, een gestructureerd oefenprogramma de functie van het bovenste lidmaat na 1 jaar kan verbeteren, vergeleken met gebruikelijke zorg, zonder aanleiding te geven tot meer risico’s. Dit programma werd alleen toegepast door gespecialiseerde kinesitherapeuten en bij gemotiveerde patiëntes.

Bij postmenopauzale vrouwen met hormoonreceptorpositieve borstkanker die 5 jaar adjuvante hormoontherapie hebben gekregen, levert een aanvullende hormoontherapie met een aromataseremmer gedurende 5 jaar geen voordeel op in vergelijking met aanvullende therapie gedurende 2 jaar, maar wordt die wel geassocieerd met een hoger risico van botbreuken.

Een follow-up van 12 jaar van de IBIS-II studie toont een blijvend statistisch significant effect van een behandeling met anastrozol gedurende 5 jaar voor de preventie van borstkanker bij postmenopauzale vrouwen met een volgens de leeftijd verhoogd risico. Er werden geen nieuwe belangrijke ongewenste effecten geïdentificeerd. De follow-up van 12 jaar versterkt hiermee de resultaten van de eerste rapportering.

De auteurs van deze RCT van goede methodologische kwaliteit besluiten dat het gebruik van een bijkomende screening met MRI bij vrouwen met extreem dens borstklierweefsel en normale resultaten met mammografie, leidt tot het opsporen van een significant lager aantal intervalkankers dan met mammografie alleen over een screeningsperiode van 2 jaar. De winst inzake mortaliteit is in deze studie niet bestudeerd.

Ondanks 5 jaar adjuvante hormonale therapie kan een hormoonreceptorpositieve borstkanker met een niet te verwaarlozen risico recidiveren zeker tot 20 jaar na het begin van de initiële behandeling. Dat risico, geassocieerd met een belangrijke mortaliteit, is in wezen afhankelijk van de T- en N-status van de initiële tumor.

De bevindingen van de BRCA1- en BRCA2 Cohort Consortium-studie zijn momenteel de beste bron om het risico van borstkanker en ovariumkanker te evalueren bij vrouwen die draagster zijn van een BRCA1- of BRCA2-genmutatie, rekening houdend met de familiale voorgeschiedenis. De gegevens kunnen zeer nuttig zijn om deze vrouwen goed te informeren.

Deze gerandomiseerde placebogecontroleerde vervolgstudie toont een significant hogere ziektevrije overleving na het verlengen tot 10 jaar van een behandeling met de aromatase-inhibitor letrozol bij postmenopauzale vrouwen met een primaire hormoonreceptor-positieve borstkanker. Er werd echter geen verschil vastgesteld in overleving. Daarnaast zijn er wel meer botgerelateerde ongewenste effecten (osteoporose en fracturen) met letrozol. Het verlengen van de hormoonbehandeling met aromatase-inhibitoren kan dus voordelig zijn, doch op heden zijn er te weinig gegevens over de voor- en nadelen om dit als standaardbehandeling te beschouwen.

In klinische studies over de medicamenteuze behandeling van kanker rapporteren patiënten de subjectieve toxiciteit beter dan de artsen-onderzoekers. In de praktijk zullen clinici meer in staat zijn om de ongewenste effecten aan te pakken en op die manier de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven van de patiënt te verbeteren, wanneer patiënten zelf de ongewenste effecten kunnen in kaart brengen aan de hand van gevalideerde vragenlijsten zoals de EORTC QoL.

Dit Fins observationeel onderzoek op basis van nationale registratiesystemen evalueert het risico van borstkanker bij vrouwen jonger dan 50 jaar die een levonorgestrel-bevattend spiraaltje voorgeschreven kregen voor de behandeling van menorragieën. Op dit ogenblik wordt dit type spiraaltje beschouwd als een van de beste behandelingen van deze gynaecologische aandoening. De resultaten tonen aan dat het gebruik van het levonorgestrel-bevattend spiraaltje gepaard gaat met een significante toename van het risico van zowel ductale (x1,2) als lobulaire (x1,33) borstkanker. De methodologie is gebaseerd op mega-databanken. Dat is niet ideaal, maar de resultaten kunnen wel een aanzet vormen voor nieuwe studies. Ondertussen lijkt het wenselijk om vrouwen die het levonorgestrel-bevattend spiraaltje voorgesteld krijgen als anticonceptiemiddel, te wijzen op het mogelijke risico van borstkanker.

Bisfosfonaten als adjuvante behandeling voor borstkanker?

Kruse V. , Denys H. , Cocquyt V.

Minerva 2016 Vol 15 nummer 6 pagina 151 - 154


Deze meta-analyse van RCT’s uit één gegevensbank toont aan dat bisfosfonaten als adjuvante behandeling van vroegtijdige borstkanker zonder metastasen bij postmenopauzale vrouwen botmetastasering en borstkankergerelateerde mortaliteit verlaagt. De balans tussen klinische meerwaarde en ongewenste effecten is nog niet duidelijk. Ook het optimale behandelingsschema moet verder onderzocht worden.

Deze prospectieve, observationele studie toont aan dat uitbreiding van screeningsmammografie naar vrouwen ouder dan 70 jaar niet leidt tot een daling van het aantal vrouwen met vergevorderde borstkanker. Daarentegen is er vermoedelijk wel een belangrijke toename van overdiagnose.

Deze studie toont aan dat er een jaar na de mededeling van screeningsresultaten geen verschil is op het vlak van angst en kwaliteit van leven tussen vrouwen die een negatief testresultaat kregen en vrouwen die een vals-positief testresultaat kregen. Bij de vrouwen die een vals-positief testresultaat kregen was de angst in het begin tijdelijk hoger. De relatieve impact van de aankondiging van een vals-positief testresultaat op het vlak van angst moet nog verder onderzocht worden.

Wetenschappelijk onderzoek poogt om de werkelijkheid op een rationele maar ook transparante en voor discussie vatbare wijze voor te stellen. Het is uiteraard lastig wanneer wetenschappelijk onderzoek onze ‘irrationele’ hoop tegenspreekt. Deze verzameling gegevens uit verschillende studies levert geen argumenten op dat in landen met een hoog technologische en toegankelijke gezondheidszorg, het systematisch mammografisch screenen naar borstkanker tot een belangrijke gezondheidswinst leidt. Voor een omvangrijke groep vrouwen is er zelfs verlies aan levenskwaliteit. We kunnen de keuze uiteraard overlaten aan de betrokken vrouwen en hen hierover uitgebreid informeren.

Heeft het huidige borstkankerscreeningsprogramma nog een toekomst?

Poelman T.

Minerva 2014 Vol 13 nummer 6 pagina 66 - 66


Deze meta-analyse van gecontroleerde studies toonde bij vrouwen met verhoogd risico van borstkanker aan dat selectieve oestrogeenreceptor-modulatoren (SERM’s) de incidentie van invasieve oestrogeenreceptorpositieve borstkankers statistisch significant doen dalen. De plaats van SERM’s als preventief middel voor borstkanker blijft echter op basis van deze meta-analyse onduidelijk omwille van het ongekende effect op (borstkanker-specifieke) mortaliteit en de onduidelijke balans tussen baten en ongewenste effecten (trombo-embolie en endometriumcarcinoom).

Screening naar borstkanker met mammografie

Michiels B.

Minerva 15 03 2014


Deze systematische review van de Cochrane Collaboration toont aan dat systematische screening van gezonde vrouwen tussen 39 en 74 jaar voor borstkanker meer nadelen dan voordelen oplevert. Een herziening van de screeningspolitiek dringt zich op.

HST is niet geïndiceerd voor primaire en secundaire preventie van cardiovasculaire aandoeningen, noch om dementie en cognitief verlies te voorkomen bij postmenopauzale vrouwen. HST is wel effectief voor de preventie van postmenopauzale osteoporotische fracturen. Deze optie is echter alleen te verdedigen bij vrouwen met een belangrijk risico en bij wie andere behandelingen niet mogelijk zijn. Momenteel beschikken we over onvoldoende gegevens om het risico op lange termijn in te schatten voor het gebruik van HST bij peri- of postmenopauzale vrouwen jonger dan 50 jaar.

In België is een tweejaarlijkse systematische screeningsmammografie aanbevolen bij vrouwen tussen 50 en 69 jaar. De hier besproken studie toont aan dat de nettowinst van screeningsmammografie hoogstens een beperkte invloed heeft op de mortaliteit door borstkanker en ongetwijfeld geen enkele invloed op borstkanker in een vergevorderd stadium. Dat alles ten koste van 30% overdiagnose en van kanker veroorzaakt door herhaaldelijke mammografie.

Uit deze studie blijkt dat adjuvante monotherapie met letrozol superieur is aan tamoxifen bij postmenopauzale vrouwen met hormoongevoelige borstkanker. Een sequentiële therapie met tamoxifen en letrozol levert geen beter resultaat op dan letrozol in monotherapie.

Adjuvante radiotherapie blijft noodzakelijk na borstsparende heelkunde voor invasieve borstkanker

Cocquyt V. , De Maeseneer D.

Minerva 2012 Vol 11 nummer 6 pagina 71 - 72


Op basis van de literatuurgegevens van de EBCTCG wordt post-operatieve radiotherapie na borstsparende heelkunde bij invasief borstcarcinoom sterk aanbevolen (GRADE A) (1,2). Ook bij oudere patiënten heeft post-operatieve radiotherapie zijn plaats (GRADE A). Deze adjuvante therapie levert bij patiënten met een laag risico van herval (vrije snijranden, pN0, geen vaatinvasie) de grootste winst op (GRADE B) (1). Bij patiënten ouder dan 70 jaar met hormoongevoelige invasieve borstkanker in stadium pT1N0 en met vrije snijranden kan men radiotherapie achterwege laten (GRADE B) (1). De resultaten van de hier besproken update voegen niets toe aan deze aanbeveling.

Upfront exemestan gedurende vijf jaar is evenwaardig aan een sequentiële behandeling met 2-3 jaar tamoxifen gevolgd door exemestan als adjuvante behandeling voor postmenopauzale hormoongevoelige borstkanker. Verder onderzoek naar prognostische parameters en biomerkers is echter zeer belangrijk om patiëntengroepen te kunnen selecteren voor één van beide therapiekeuzes.

De resultaten van deze studie blijken een effect aan te tonen van vroegtijdige kinesitherapie (met inbegrip van manuele lymfedrainage) in vergelijking met een educatief programma alleen, als preventie van lymfoedeem gedurende één jaar na borstkankerchirurgie mét okselklieruitruiming. De resultaten van deze eerste studie over de werkzaamheid van een vroegtijdige behandeling waarbij men oefeningen combineert met lymfedrainage vragen om bevestiging.

Verhoogt orale anticonceptie het risico van premenopauzale borstkanker?

Peremans L.

Minerva 2007 Vol 6 nummer 9 pagina 142 - 143


Deze meta-analyse van case-control studies en ook een recent case-control onderzoek suggereren dat gebruik van orale contraceptiva, vooral op jonge leeftijd (vóór de eerste zwangerschap), gerelateerd is aan een verhoogd risico van premenopauzale borstkanker. Uitgebreid cohortonderzoek bij jonge pilgebruiksters met registratie van het aantal premenopauzale borstkankers is dringend nodig. Orale anticonceptie blijft een veilige contraceptieve methode, maar voldoende tijd nemen voor een goede counseling en grondig bespreken van de voor- en nadelen van pilgebruik zijn steeds nodig. In de praktijk is een zorgvuldige opvolging van deze jonge vrouwen op gebied van opsporing van borstkanker aangewezen. Over de modaliteiten hiervan is er echter nog geen consensus.

Trastuzumab bij HER2-positieve borstkanker

Cocquyt V. , Denys H.

Minerva 2006 Vol 5 nummer 8 pagina 121 - 123


Deze eerste interimanalyse na één jaar toont dat bij vrouwen met vroege stadia van HER2- positief borstkanker een behandeling met trastuzumab na excisie en adjuvante chemotherapie (en eventueel ook radiotherapie) resulteert in significant minder recidieven of andere maligniteiten of sterfgevallen. In andere studies werd een gunstig effect vastgesteld bij vrouwen met gemetastaseerd HER2-postief mammacarcinoom. Vanwege de cardiotoxiciteit komen echter alleen vrouwen zonder cardiale voorgeschiedenis in aanmerking en dient tijdens de behandeling de hartfunctie gecontroleerd te worden. We wachten op de resultaten van effectiviteit en veiligheid op langere termijn. Ook kosteneffectiviteitsanalyses zijn nodig.

Verlaagt raloxifen bij vrouwen met osteoporose het risico op borstkanker?

Vermeire E.

Minerva 2006 Vol 5 nummer 4 pagina 59 - 61


De CORE-studie toont aan dat indien postmenopauzale vrouwen met osteoporose gedurende acht jaar behandeld worden met raloxifen (waarvan gedurende de laatste vier jaar met een dosis van 60 mg/dag), naast de incidentie van vertebrale fracturen ook die van invasieve en oestrogeenreceptorgevoelige borstkankers daalt. De bestudeerde vrouwen hadden naast osteoporose een hoog achtergrondrisico voor borstkanker. Vergeleken met placebo is er een toename van het aantal trombo-embolieën. Preventie en behandeling van borstcarcinoom als dusdanig vormen geen indicatie voor raloxifen.

Radiotherapie na borstsparende heelkunde

Cocquyt V.

Minerva 2006 Vol 5 nummer 2 pagina 28 - 31


Deze twee studies tonen aan dat het toevoegen van radiotherapie aan een behandeling met tamoxifen na borstsparende heelkunde voor hormoongevoelige tumoren, de kans op lokaal recidief vermindert, echter zonder impact op de overleving. De absolute reductie van lokaal recidief (3%) is bij vrouwen boven de 70 jaar met T1N0-hormoongevoelig borstcarcinoom misschien klinisch minder belangrijk, gezien de aan radiotherapie verbonden morbiditeit en kosten. Uit onderzoek zouden subgroepen moeten worden gedefinieerd bij wie radiotherapie noodzakelijk is en bij wie dit kan worden weggelaten.

De rol van exemestan in de behandeling van borstkanker

Cocquyt V. , Renard V.

Minerva 2005 Vol 4 nummer 4 pagina 53 - 55


Deze interimanalyse van een langer lopende studie toont aan dat in de adjuvante behandeling van postmenopauzale vrouwen met primaire borstkanker, het overschakelen op exemestan na initiële behandeling gedurende twee tot drie jaar met tamoxifen, een betere ziektevrije overleving geeft dan continueren van de behandeling met tamoxifen. Echter, er zijn nog geen gegevens over het effect op langere termijn. Exemestan is daarom nog niet standaard in de adjuvante behandeling van postmenopauzaal mammacarcinoom. Bij hormoonpositieve borstkanker blijft een behandeling van vijf jaar met tamoxifen de standaard-behandeling. Bij contra-indicaties voor tamoxifen of in geval van een tumor met positieve oestrogeenreceptoren én negatieve progesteronreceptoren, of indien er overexpressie is van het HER-2-oncogen, is een behandeling anastrozol in plaats van tamoxifen aangewezen.

Anastrozol en tamoxifen bij borstkanker

Cocquyt V.

Minerva 2004 Vol 3 nummer 1 pagina 2 - 4


Deze studie toont aan dat anastrozol werkzaam is en goed wordt verdragen als adjuvante behandeling van borstkanker bij postmenopauzale vrouwen. Er zijn echter nog onvoldoende gegevens over effect en veiligheid bij langdurig gebruik (langer dan vijf jaar). In de behandeling van hormoonreceptorpositief borstcarcinoom bij postmenopauzale vrouwen is tamoxifen nog altijd eerste keus. Anastrozol wordt aanbevolen wanneer er een contra-indicatie bestaat voor het gebruik van tamoxifen.

Borstsparende heelkunde versus radicale mastectomie

Serreyn R.

Minerva 2004 Vol 3 nummer 1 pagina 4 - 6


Deze studie met opvolging van 20 jaar toont aan dat borstsparende heelkunde minstens even effectief is als totale mammectomie bij vrouwen met invasieve mammacarcinomen. Borstsparende heelkunde is daarom de voorkeursbehandeling. Bij iets grotere tumoren of kleiner borstvolume kan borstsparende heelkunde met partiële borstreconstructie een goed oncologisch en esthetisch resultaat waarborgen. Postoperatieve radiotherapie is in ieder geval noodzakelijk om een significante vermindering van de kans op locoregionale recidieven te bekomen.

Hoger risico op borstkanker bij pilgebruiksters met borstkanker in de familie?

Peremans L.

Minerva 2002 Vol 31 nummer 5 pagina 264 - 266


Op basis van deze studie hebben we onvoldoende evidentie om te besluiten dat de laaggedoseerde orale anticonceptiva een absolute contra-indicatie vormen bij vrouwen met een familiale geschiedenis van borstcarcinoom. Het verband tussen hooggedoseerde orale anticonceptiva en borstkanker bij vrouwen met een familiaal voorkomen van borstkanker is daarentegen duidelijk. Nieuw onderzoek zal moeten aantonen of dit verband volledig verdwijnt voor de laaggedoseerde orale anticonceptiva. De arts zal een grondige familiale anamnese voor borstkanker moeten afnemen en in overleg met de vrouw de voor- en nadelen van orale anticonceptie moeten bespreken op basis van de familiale geschiedenis en de voorkeur van de vrouw.

Hormonale substitutie en het risico op borstkanker

Van den Broecke R.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 9 pagina 415 - 417


Hoewel deze studie bijdraagt tot de kennis van de mogelijke neveneffecten van hormonale substitutietherapie (HST), lijken de gegevens toch te bevestigen dat indien er een toename van het risico op borstkanker onder HST bestaat, deze toch zeer beperkt is. Uit ander onderzoek blijkt dat dit niet gepaard gaat met verhoogde mortaliteit.

Hormonale substitutie en het risico op borstkanker: de rol van prostagenen

Van den Broecke R.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 9 pagina 418 - 420


Indien bij postmemopauzale vrouwen hormonale substitutie is gewenst, dan heeft een behandeling met oestrogenen (EST) de voorkeur. Combinatie met progestagenen geeft een groter risico op borstkanker.

Screenen op borstkanker voortzetten vanaf 70 jaar: een model

Garmyn B.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 4 pagina 174 - 177


Op basis van dit theoretisch model zijn er onvoldoende argumenten om mammografische screening op bortskanker bij vrouwen boven de 70 jaar aan te bevelen.

Editoriaal: Borstkanker en gezondheidsbeleid

van Driel M.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 4 pagina 168 - 169

Hoe effectief is klinisch borstonderzoek?

Cornelli K. , Goeman A.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 4 pagina 178 - 181


Er is nog onvoldoende bewijs dat screenen op borstkanker door middel van klinisch borstonderzoek zinvol is. De studies die hierover rapporteren, geven tegenstrijdige resultaten. Het aanwezig zijn van abnormale bevindingen verhoogt wel de probabiliteit op het vinden van borstkanker. Een normaal klinisch borstonderzoek daarentegen geeft onvoldoende informatie voor het uitsluiten van borstkanker.

Raloxifen en het risico op borstkanker

Vermeire E.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 2 pagina 84 - 87


Raloxifen kan een alternatieve behandeling zijn voor vrouwen die in aanmerking komen voor oestrogenen ter preventie van osteoporose, maar die een verhoogd risico vrezen op borst- en/of endometriumkanker. Raloxifen is zeker geen alternatieve behandeling voor oestrogenen bij menopauzale klachten.

Toegevoegde waarde van tamoxifen bij borstkanker?

van Driel M. , Chevalier P.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 1 pagina 41 - 42

Verhoogd risico op kanker na IVF?

van Driel M.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 1 pagina 45 - 46

Borstcysten: een groter risico op borstkanker?

Mortier M.

Minerva 2000 Vol 29 nummer 4 pagina 192 - 194


Palpabele borstcysten duiden op een verhoogd risico op het ontwikkelen van borstkanker, onafhankelijk van het type cyste en vooral bij vrouwen onder de 45 jaar. Vrouwen met palpabele cysten dienen daarom intensief opgevolgd te worden. Een schema hiervoor is nog niet onderbouwd met goede prospectieve studies. Een mogelijke aanpak is een diagnostische punctie met echografische follow-up na vier à zes maanden, één en twee jaar.

Borstkanker bij vrouwen: to screen or not to screen

Bleyen L.

Minerva 2000 Vol 29 nummer 4 pagina 188 - 191


Ondanks het feit dat in borstkankerscreeningstrials statistische significantie niet altijd wordt bereikt, is er consensus dat borstkankerscreening effectief is bij vrouwen van 50 jaar en ouder. De effectiviteit van mammografische screening bij vrouwen van 45-49 jaar is nog onvoldoende duidelijk. Effectiviteit door middel van borstzelfonderzoek is niet aangetoond.

Erfelijke borstkanker: identificatie en aanpak

Goelen G.

Minerva 1999 Vol 28 nummer 10 pagina 440 - 442


Een familie met twee symptomatische eerstegraadsverwanten (één met borstkanker en één met ovariumkanker, of twee met borstkanker waarbij één diagnose werd gesteld voor de leeftijd van 50 jaar) komt in aanmerking voor BRCA1/2-screening. Hiervoor wordt een bloedstaal afgenomen (3 x 10 cc EDTA) van een symptomatisch familielid. Individuele testing op dragerschap is pas mogelijk na identificatie van de specifieke mutatie van het BRCA1/2-gen.

Value of breast imaging in women with painful breasts: observational follow up study

Vermeire E.

Minerva 1999 Vol 28 nummer 7 pagina 300 - 301

Tamoxifen bij borstkanker

De Pypere H.

Minerva 1999 Vol 28 nummer 5 pagina 212 - 216


Naast de lokale benadering van borstkanker door middel van heelkunde en radiotherapie is ook de adjuverende systemische behandeling van cruciaal belang in de behandeling van maligne borsttumoren. De indicatie voor tamoxifen is afhankelijk van de tumorgrootte, de receptorstatus en de nucleaire graad van de tumor alsook van de menopauzale status van de patiënte. Tamoxifen wordt gedurende vijf jaar aan een dagelijkse dosis van 20 mg voorgeschreven. Gebruik van tamoxifen ter preventie van borstkanker bij gezonde vrouwen is echter nog controversieel.

Verhoogt alcoholconsumptie het risico op borstkanker?

Michotte Y.

Minerva 1999 Vol 28 nummer 2 pagina 80 - 82


Vanaf een alcoholconsumptie van twee drankjes per dag neemt bij de vrouw het risico op borstkanker duidelijk toe. Deze relatie is lineair en onafhankelijk van de soort alcoholische drank. Naast beperking van het alcoholgebruik kunnen regelmatige fysieke activiteit, gezonde eetgewoontes en goede gewichtscontrole het risico op borstkanker bij vrouwen verminderen.

Borstkankerscreening: vanaf 40 jaar?

Mortier M.

Minerva 1998 Vol 27 nummer 2 pagina 270 - 273


Het is aan te bevelen om vrouwen te informeren dat bij de screening op borstkanker een fout-positief resultaat mogelijk is en dat hierdoor (bijvoorbeeld) een fijne naaldpunctie (FNAC) nodig is. Een goed uitgevoerd screeningsonderzoek bij een dienst die werkt conform de Europese kwaliteitscriteria, en het kunnen beschikken over vorige opnames bij de beoordeling van de mammografie, zullen de beste garantie bieden voor een zo laag mogelijk aantal fout-positieve resultaten.

Editoriaal: De meta-analyse mammografisch doorgelicht

van Driel M.

Minerva 1998 Vol 27 nummer 2 pagina 268 - 269